Tegenwoordig is er bijna voor elke kamer in huis een geschikte spiegel zoals een grote wandspiegel of een kleine make up spiegel. Bepaalde mensen kijken al te graag in de spiegel. Mensen zagen zichzelf vroeger weerspiegeld in een stilstaand wateroppervlakte. Om deze reden was de uitvinding van een spiegel geen complexe uitvinding. Rond 3000 voor Christus werden de eerste echte spiegels gemaakt door de Egyptenaren. Voorheen werd een soort glasachtige vulkaansteen gebruikt als spiegel. Deze waren natuurlijk niet zo helder als de spiegels die wij tegenwoordig kennen.
Maar hoe kan het dat we elkaar kunnen zien in een spiegel en hoe worden deze spiegels gemaakt?
Hoe kan ik mijzelf zien in de spiegel?
Een spiegel is opgebouwd uit drie lagen. De bovenkant van een spiegel, de buitenste laag, bestaat uit een glasplaat. Deze glasplaat houdt de lagen bij elkaar. Achter de glasplaat is een dunne metalen laag van aluminiumlegering te vinden. Deze laag zorgt voor het spiegelend effect. Deze laag wordt door de glasplaat beschermt. Doordat lichtstralen door het glas heen gaan en het middelste laag, dat bestaat uit aluminiumlegering, de lichtstralen weerkaatst, kunnen wij onszelf zien in de spiegel. Als laatst wordt aan de achterkant van de spiegel een deklaag geplaatst om ervoor te zorgen dat je niet door de spiegel heen kan kijken.
Spiegels maken: vroeger en nu
Een wandspiegel van vroeger bestond niet uit glas en een dunne laag zoals hedendaags. Vroeger werden koperen of bronzen schijven gepolijst totdat men een spiegelbeeld kon waarnemen. Spiegels waren toen ook alleen voor mensen met status en rijkdom. Later, na de ontdekking van glas, werd door de Romeinen spiegels gemaakt zoals wij die vandaag de dag kennen. Dit vond plaats in de 16e eeuw. De stad Venetië werd beroemd door de productie van spiegels. Het was daarom ook verboden om het geheim van het spiegelend effect over te dragen aan anderen.